www.peterdebruin.net

De rijpheid van de ziel

Tot de Ene, de Volmaaktheid van Liefde, Harmonie en Schoonheid, het Enige Wezen, verenigd met al de verlichte zielen die de belichaming vormen van de Meester, de Geest van Leiding.

De rijpheid van de ziel kan worden voorgesteld als een klein meisje, dat haar jeugd ingaat, en dat niet meer zo'n belang en zo'n aandacht aan haar poppen geeft; haar gevoelen, haar verlangen, is van dat idee afgebracht. Dat betekent niet dat zij daarvóór geen liefde had, zij had die; het betekent niet dat zij geen gevoelen had, zij had het. Maar hier heeft zich met de rijpheid een bewustzijn ontwikkeld; de ontwikkeling van dat bewustzijn heeft gemaakt dat alle speelgoed en poppen en alle verschillende dingen die ze voordien zoveel aandacht gaf, er niet meer toe doen.

Hangt deze rijpheid af van een bepaalde leeftijd? Nee. Hangt ze af van een zekere omgeving? Ja. Net zoals een vrucht in de warmte rijpt, zo helpt de omgeving de rijping van de ziel. Desalniettemin is het rijpen van het fruit aan de boom ideaal, want dat is de plaats waar fruit moet rijpen. En alle verschillende pogingen die men doet om de ziel te doen rijpen, helpen wel, maar zijn alsof men een vrucht in slechts wat warmte legt; ze is niet langer aan de boom.

Er zijn mensen die denken dat men door de wereld te verzaken zal komen tot rijpheid van de ziel. Er zijn anderen die denken dat men door allerlei martelingen te ondergaan, door zichzelf kwellingen en lijden op te leggen, zal komen tot rijpheid van de ziel. Vaak kwamen vrienden naar me toe en vroegen me of zij, wanneer ze een soort lijden, een soort marteling, zouden hebben, zouden komen tot de rijpheid van de ziel. Ik zei hun dat als zij zichzelf wilden martelen dan zou ik hun duizend dingen kunnen opgeven, of ze zouden zelf duizend dingen kunnen uitvinden, maar voor zover ik weet is het niet van node. Als men zichzelf wil martelen omwille van de marteling kan men dat doen, maar niet omwille van geestelijke volmaking.

Zoals het rijpen van het fruit in de loop der natuur ligt, zo ligt het in de loop der natuur dat de ziel zal rijpen, en het dient nergens toe om teleurgesteld te zijn, ontmoedigd over zichzelf en over hen die ons lief en nabij zijn, zich bezorgd makend over de vraag: "Waarom kijkt mijn man, vrouw, mijn vader, mijn moeder niet naar geestelijke zaken op dezelfde manier als ik; daar maak ik mij zorgen over." In de eerste plaats heeft geen mens, hoe groot en vroom ook, het recht een andere ziel te oordelen. Wie weet wat er achter elke daad, elk voorkomen, elk spreken, elke gewoonte, verborgen is? Niemand weet het. En wanneer iemand begint te weten wat er verborgen is achter de menselijke ziel, zal hij, ondanks alle misleidende schijn, respect hebben, een respect voor de mens, denkende: in de diepte van zijn ziel is Hij die hij aanbidt.

Er wordt in het Oosten een verhaal verteld, dat een vrouw heel erg bezorgd was, denkend dat haar echtgenoot niet godsdienstig genoeg was, en de reden was dat zij, naast alle goedheid die de man had, hem nooit de Naam van de Godheid had horen uitspreken. Zij bad en bad voortdurend gedurende lange, lange tijd, en na vele jaren gebeurde het dat zij haar man de Naam van de Godheid hoorde uiten tijdens zijn slaap, toen hij zich omdraaide. Die eenvoudige vrouw was vol vreugde. 's Morgens, toen haar echtgenoot ontwaakte, ging zij allerlei feestelijkheden bereiden en alles wat er in huis was, om die dag te vieren, dat de dag waarnaar ze verlangd had gekomen was. Na het hele feest vroeg de echtgenoot: "Mijn beste vrouw, wil je me vertellen wat dit allemaal te betekenen heeft?" Maar zij zei: "Het is te heilig en geheim om uit te spreken." "Hij zei: "Nee, je moet het me vertellen." Zij zei: "Ik verkeerde in een begoocheling, en nu ben ik ontgoocheld. Want ik was heel ongelukkig, wetend dat jij, mijn echtgenoot, een goed mens was en toch dacht ik dat je zonder god was. Maar afgelopen nacht hoorde ik je de naam van de Godheid uiten toen je je omdraaide, en dit heeft mij heel gelukkig gemaakt." "Deed ik dat?," zei de echtgenoot, "Ach!" en het was afgelopen met hem. Dat was de laatste ademtocht die hij op aarde nam. Hij verlangde niet dat men zou weten dat hij die Geliefde beminde die hij verzegeld had in het diepst van zijn hart.

Wie weet wat iemands innerlijke religie is, zijn innerlijk begrip? Niemand weet het. En men zal vele ware zielen vinden wier hart in een soort huls is, een harde gesloten huls, niemand weet dat de eigen essentie van God in hun hart is. De buitenste huls van het hart is zo hard dat niemand het kan begrijpen. Daarom zegt een Soefi uit Perzië:

Ik ging onder de vromen en goddelijken en kwam zo dikwijls bedrogen uit, en ik ging onder degenen op wie men neerkijkt en vond ware zielen onder hen.

Het is makkelijk om te beschuldigen, het is makkelijk om op iemand neer te kijken, maar het is moeilijk om te weten hoe diep de ziel van iemand is.

 

Ongetwijfeld zijn er tekenen van rijpheid, maar wie kent ze, en hoe ze te kennen? De tekenen van rijpheid zijn zoals de subtiliteit tussen jonge geliefden. Wanneer de ziel gerijpt is is er een passie in ontwaakt, een passie waarvoor? Een passie voor dat onbegrijpelijke, waarnaar het verlangen van iedere ziel gaat. En waar lijkt die passie op? Die passie is zoals de reis van Gulliver. Het leven op aarde is net zoals Gulliver's reizen. Alle zielen, alle mensen, die lijken allen van een andere wereld te komen, die lijken allen van verschillende grootte te zijn, die lijken allen anders te zijn dan wat ze voorgeven te zijn. Voor hem zijn daar veel kleine kinderen, voor hem zijn daar talloos veel kleine kinderen, voor hem verschijnen daar veel dronken mensen, dronken zielen. Er is een gezegde van de profeet die zei dat er in het hiernamaals, op de dag des oordeels, een wezen in de vorm van een heks zal verschijnen, en de mens zal beangstigd zijn bij het zien van deze heks, en zal uitroepen: "O Heer, wat een afgrijzelijk gezicht is dit! Wie is dit?" En hij zal van de engelen ten antwoord krijgen: "Dit is dezelfde wereld, de wereld die jou heel je leven aangetrokken heeft, de wereld die je aanbeden hebt en zeer kostbaar geacht en die alles was wat je verlangde. Dit is dezelfde wereld die voor je staat." Alle dingen die mensen verlangen, zij het weelde, rang, bezit, positie of eer, welk genoegen ook, dat alles valt weg wanneer de rijpheid van de ziel komt. Alle aanspraken van liefde, "Ik ben je broeder" of "je zuster" of "je zoon" of "je dochter", betekenen alle heel weinig voor de gerijpte ziel. Een rijpe ziel hoeft niet te wachten op de dag in het hiernamaals in de vorm van een heks, zij ziet haar nu. Zodra de ziel gerijpt is ziet zij de onwerkelijkheid van de wereld die de mens altijd als werkelijk beschouwd heeft, en al zulke woorden die men dagelijks in de taal gebruikt, al die woorden worden betekenisloos, zij hebben geen betekenis meer zodra de ziel gerijpt is. Alle onderscheiden en verschillen, zoals secte en geloof en bevolkingsgroep, en alle verschillende groepen, dat alles betekent weinig voor de ziel die ontwaakt is. En de ervaring van de rijpe ziel is als de ervaring van de mens die naar een spel keek dat 's nachts op een toneel opgevoerd werd, en 's ochtends zag hij hetzelfde toneel in de zon en zag dat alle paleizen en tuinen en alle spelers onwerkelijk waren.

Wanneer iemand bij dit stadium is aangekomen, deze rijpheid, wat gebeurt er dan? Dat is net zoals een rijp mens, een volwassen mens, hetzij de juiste of de verkeerde weg neemt. Er zijn drie aanzichten van de reactie die deze realisatie van het leven bij iemand oproept. Er is één reactie die het oproept, dat iemand op iedere oproep tot liefde en aandacht en respect antwoordt: "O nee, nee. Ik geloof je niet, ik heb genoeg meegemaakt. Ik begrijp wat je van me wilt. Ik hoor niet bij jou, ik luister niet." Hij denkt van alles dat hem aantrekt: "O, jij bent een verleiding. Ga weg, weg van mij. Ik wil alleen zijn, ik weet wat je bent." En zo wordt hij steeds onverschilliger voor de wereld, en raakt geïsoleerd in de menigte. Hij voelt zich afgezonderd. Hij gaat hetzij naar de grot in de bergen of naar het woud. Hij trekt zich terug uit de wereld, hij leeft het leven van een asceet, op voet van oorlog met de wereld, in vrede met God.

Er is een ander aanzicht van de reactie. Dit aanzicht is dat iemand, die de onwerkelijkheid van alle dingen begrijpt, meer medegevoelend voor zijn medemensen wordt. Het is deze mens die, uit sympathie, zijn liefde voor eenzaamheid opoffert, zijn liefde voor afzondering, en die de menigte ingaat en midden onder hen staat die hem niet begrijpen, maar hij probeert hen voortdurend te begrijpen, van de ochtend tot de avond. En hoe verder hij op dit pad gaat, hoe meer liefde hij ontwikkelt. Hij treurt over de onwerkelijkheid, over de valsheid van het leven, maar tegelijkertijd is hij daar, hij staat er midden in. Echter, zijn werk is om hen te helpen die teleurgesteld kunnen zijn over de uitkomst van iedere kleine verwachting die ze in hun liefde en toewijding hadden, daar voor iedere ziel elke teleurstelling, elke zielesmart een verrassing is, een schok, iets dat haar plotseling overkomt, terwijl het er voor hem voortdurend is, het is niet nieuw, het is de aard van het leven. Hij staat de teleurgestelden terzijde, hij troost hen, hij sterkt hen. Op het gebied van religie bijvoorbeeld, als hij onder hen is die een vorm hebben, een zeker geloof, een dogma, dan kan hij er boven zijn maar toch aan hun zijde staan in die speciale vorm, dat dogma. Hij denkt er niet aan dat hij anders is, boven hen, nee, hij staat bij hen. Als hij in een zaak zit, in een bedrijf, in een wereldlijke aangelegenheid, hoewel hij geen geldelijke zaken, geen profijt voor ogen heeft, zal hij toch om de harmonie te bewaren aan hun zijde staan. Hij zal zijn leven op deze manier opofferen, en hij geniet ervan alle dingen te doen en er niets om te geven.

Er is een manier om dit te doen, dat is de manier van een acteur die op een podium speelt. Als hij tot koning gemaakt wordt is hij niet erg trots op zijn koningschap, als hij dienaar gemaakt wordt is hij daar niet van onder de indruk, want hij weet en begrijpt in zijn kleed van koning of dienaar: Noch ben ik een koning noch een dienaar, ik ben mijzelf. En het zijn werkelijk zulke zielen die komen om de wereld te redden. Zij zijn als de oudere broeders van de mensheid, die de jongere broeders helpen. Voor hen is er geen indruk van die positie, die titel, die geestelijke graad. Zij zijn één met allen en zij nemen deel in de pijn en vreugde van allen.

Maar dan is er een derde reactie van een ziel, en die ziel reageert met te denken: "Als alles wat ik aanraak, alles wat ik zie en wat ik waarneem onwerkelijk is, dan moet ik op alle mogelijke manieren uitvinden wat het werkelijke is." Deze is een strijder want hij heeft een gevecht voor zich om uit te vechten. En wat is dit gevecht? Dit gevecht is dat hij de waarheid zal gaan zoeken, net als iemand die in het water zwemt, die zijn weg moet vinden. Maar bij iedere stap die hij vooruitkomt in de zee, duwen de golven van de zee die in zijn gezicht komen hem terug, en bij iedere inspanning die hij doet om vooruit te gaan komt de tegenwind hem terugblazen, en dit is een voortdurende strijd voor de zoeker naar de waarheid. Stel je voor, afgezien van het beroepsleven en het huiselijk leven, zelfs in dingen waaronder de waarheid lijkt te liggen, zelfs in zulke dingen kan de zoeker misleid worden.

 

Want er is iets heel belangrijks dat de zoeker in aanmerking moet nemen. Zoals Christus gezegd heeft: Ik ben de waarheid en ik ben de weg. Dat betekent dat er twee dingen zijn, er is de waarheid en er is de weg. De weg kan iemand leiden, en de weg kan een raadsel voor iemand worden. Dat geeft aan hoe zorgvuldig men moet zijn, aangezien men zelfs op de weg die lijkt naar de waarheid te leiden, dat men zelfs op die weg voor een raadsel kan komen te staan. Want in werkelijkheid is het leven een raadsel, een voortdurend raadsel, en wat de mens lijkt te hebben is liefde voor het raadsel, en daarom gaat hij het raadsel binnen. Zelfs een zoeker naar waarheid, daar hij het in zijn aard heeft om eerst het raadsel binnen te gaan. Als bijvoorbeeld een man van waarheid de zoeker, die liefde voor het raadsel heeft, roept en hem zegt: "Hier is de waarheid", "O" zegt hij dan, "Dit is ongehoord. Waarheid bij de eerste stap? Hoe kan dat nou? Het duurt nog duizend jaar voordat ik erbij kan aankomen. Eén leven is niet genoeg, nog duizend levens moet ik leven om de waarheid te realiseren". Maar voorwaar, voor de minnaar van het raadsel, voor hem zijn zelfs duizend levens niet genoeg. Bovendien is niet ieder mens gereed om de naakte waarheid te aanvaarden, hij is er niet aan gewend. Als hij de waarheid hoort zegt hij: "Dat is te eenvoudig. Ik verlang iets dat ik niet kan begrijpen."

In feite, als het te eenvoudig is, dan is het toch werkelijk eenvoudig, het is de mens die het zichzelf moeilijk maakt. Want alle andere aspecten van kennis moet men van buiten krijgen, de waarheid is iets dat binnenin de mens zelf is. Het is iets dat ons het nabijst is, wat we ons verbeelden het verst weg te zijn. Het is iets dat binnenin is, wat we ons verbeelden buiten te zijn. Het is iets dat de kennis zelf is die we willen verkrijgen. De zoeker heeft daarom een voortdurende strijd, strijd met hemzelf, strijd met anderen, en strijd met het leven. En het einde en de uitkomst is dat degene die gereisd heeft uiteindelijk vindt: "Ik heb gereisd omdat het mijn bestemming was te reizen, maar aan het eind vond ik uit dat het het beginpunt was dat mijn uiteindelijk doel was."

(Vertaling Peter Azim de Bruin & Myra van Leer, 1994)