Layla en Majnum

Zoals verteld door Hazrat Inayat Khan

Het verhaal van Layla en Majnum wordt sinds duizenden jaren in het Oosten verteld en heeft altijd een grote fascinatie uitgeoefend, want het is niet alleen een liefdesverhaal, maar een les in liefde; niet liefde zoals zij gewoonlijk door de mensen begrepen wordt, maar die liefde die uitstijgt boven hemel en aarde.

Een jongen genaamd Majnum had vanaf zijn kindertijd liefde in zijn natuur getoond, wat de tragedie van zijn leven reeds openbaarde aan het oog van de ziener. Toen Majnum school ging werd hij vertederd door Layla. De vonk groeide geleidelijk tot een vlam, en Majnum voelde zich niet gerust wanneer Layla een beetje laat op school kwam; met zijn boek in de hand vestigde hij zijn ogen op de ingang, wat de spotters vermaakte en alle anderen verontrustte. De vlam groeide tot een vuurgloed en toen werd Layla's hart ontstoken door Majnum's liefde. Ieder keek naar de ander; zij zag niemand in de klas behalve Majnum, noch zag hij iemand behalve Layla. Als Majnum een boek las dan las hij de naam van Layla, als Layla dictee moest schrijven dan bedekte zij haar blad met de naam van Majnum.

Al het andere verdwijnt wanneer de gedachte aan de geliefde de geest van de minnaar inneemt.

Iedereen op school fluisterde erover, en wees hen na. De leraren waren bezorgd en schreven aan beider ouders dat de kinderen gek en buitengewoon verliefd op elkaar waren, en dat er geen manier leek te zijn om hun aandacht af te leiden van hun liefdes-affaire, die iedere mogelijkheid tot studievoortgang had afgesloten.

Layla's ouders verwijderden haar meteen, en stelden een oplettende toezicht over haar aan. Zo haalden zij haar weg van Majnum, maar wie zou Majnum uit haar hart kunnen wegnemen? Zij had geen gedachte dan aan Majnum. Majnum hield zonder haar, in de onrust en smart van zijn hart, de hele school in beroering, totdat zijn ouders gedwongen waren hem thuis te halen, daar er op school niets meer voor hem te bereiken scheen. Zij riepen dokters, waarzeggers, genezers, tovenaars, en goten geld uit voor hun voeten, vragende om een geneesmiddel dat uit het hart van Majnum de gedachte aan Layla zou wegnemen. Maar zou dat kunnen?

Zelfs Luqman, de grote arts van de antieken, had geen middel voor de liefdeszieken.

Niemend heeft ooit een lijder aan liefde genezen. Vrienden kwamen, verwanten kwamen, weldoeners kwamen, wijze raadgevers kwamen, en allen deden hun best om uit zijn geest de gedachte aan Layla uit te wissen, maar alles was vergeefs. Iemand zei tegen hem: "O Majnum, waarom treur je over de scheiding van Layla? Zij is niet mooi. Ik kan je duizend schonere en bekoorlijker meisjes tonen, en je kunt je een partner uit hen uitkiezen." Majnum antwoordde: "O, om de schoonheid van Layla te zien zijn de ogen van Majnum benodigd."

Toen er geen middel meer onbeproefd was gebleven, besloten de ouders van Majnum ten leste hun toevlucht tot de Ka'aba te nemen. Zij namen Majnum mee op de pelgrimage naar Ka'bat-ullah. Toen zij de Ka'aba naderden verzamelde zich een grote menigte om hen te zien. De ouders gingen om beurten en baden tot God, zeggende: "O Heer, Gij zijt de genadigste en barmhartigste, schenk uw gunst aan onze enige zoon, dat het hart van Majnum verlost mag worden van de pijn van de liefde voor Layla." Iedereen luisterde gespannen en wachtte nieuwsgierig af wat Majnum te zeggen had. Dan werd Majnum door zijn ouders gevraagd: "Kind, ga en bid dat de liefde voor Layla uit je hart mag worden weggenomen." Majnum antwoordde: "Zal ik Layla ontmoeten als ik bid?" Zij, in de grootste teleurstelling, zeiden: "Bid, kind, wat je maar wilt bidden." Hij ging erheen en zei: "Ik wil mijn Layla", en alle mensen zeiden "Amen."

De wereld weerkaatst de roep van de minnaar.

Toen de ouders op alle mogelijke manieren geprobeerd hadden Majnum te genezen van zijn dwaasheid voor Layla, dachten zij tenslotte dat het het beste was de ouders van Layla te benaderen, want dat was de laatste hoop om Majnum's leven te redden. Zij zonden een boodschap naar Layla's ouders, die van een ander geloof waren, zeggende: "We hebben alles gedaan wat we konden om de gedachte aan Layla van Majnum weg te nemen, maar we zijn er nog niet in geslaagd, noch is er ons enige hoop op succes overgebleven behalve één, en dat is uw toestemming voor hun huwelijk." Zij gaven ten antwoord: "Hoewel het ons blootstelt aan de smaad van ons volk, schijnt Layla toch geen enkel moment de gedachte aan Majnum te verliezen, en sinds we haar van school hebben gehaald kwijnt ze iedere dag verder weg. Daarom hebben we er geen bezwaar tegen Layla aan Majnum ten huwelijk te geven, als we er zeker van zijn dat hij bij zijn verstand is."

Het horen hiervan verheugde de ouders van Majnum zeer en zij raadden Majnum aan zich verstandig te gedragen, zodat Layla's ouders geen reden zouden hebben hem van verstandsverlies te verdenken. Majnum stemde toe om alles te doen wat zijn ouders verlangden, als hij maar Layla kon ontmoeten. Zij gingen, volgens Oosters gebruik, in optocht naar het huis van de bruid, waar een speciale zetel voor de bruidegom was klaargemaakt, versiert met bloemenslingers. Maar zoals men in het Oosten zegt dat de goden tegen geliefden zijn, zo stond het lot deze volmaakte geliefden niet het geluk toe om samen te zijn. De hond die gewoon was Layla naar school te vergezellen kwam de kamer binnen waar het gezelschap zat. Zodra Majnum's ogen deze hond zagen brak zijn emotie los. Hij kon niet op zijn hoge stoel blijven en naar de hond kijken. Hij rende naar de hond en kuste zijn poten en deed alle bloemenslingers om de nek van hond. Er was geen teken van eerbied of aanbidding dat Majnum niet aan de hond betuigde.

Het stof van de woning van de geliefde is voor de minnaar als de aarde van de Ka'aba.

Dit gedrag bewees duidelijk dat hij krankzinnig was. Zoals de taal van de liefde baarlijke onzin is voor de liefdelozen, zo werd de daad van Majnum door de aanwezigen voor pure dwaasheid gehouden. Zij waren allen erg teleurgesteld, en Majnum werd mee terug genomen en Layla's ouders weigerden hun toestemming aan het huwelijk.

Deze volslagen teleurstelling maakte Majnum's ouders geheel hopeloos, en zij hielden hem niet langer onder toezicht, ziende dat leven en dood hem eender waren, en dit gaf Majnum de vrijheid de stad rond te zwerven om Layla te zoeken, terwijl hij iedereen die hij tegenkwam naar Layla vroeg. Toevallig kwam hij een koerier tegen, die post vervoerde op de rug van een kameel, en toen Majnum deze man vroeg naar het verblijf van Layla, zei hij: "Haar ouders hebben het land verlaten en zijn honderd mijl van hier gaan wonen." Majnum smeekte hem zijn boodschap aan Layla over te brengen. Hij zei: "Met genoegen." Maar toen Majnum hem de boodschap gaf ging het vertellen een lange, lange tijd door.

De boodschap der liefde is zonder einde.

De koerier was deels geamuseerd en deels voelde hij mee met zijn vurigheid. Hoewel Majnum, die met de kameel meeliep, hem gezelschap gaf op zijn lange reis, zei hij uit erbarmen toch: "Je hebt nu tien mijl met me meegelopen om je boodschap te geven; hoe lang zal ik nodig hebben om haar aan Layla over te brengen? Ga nu je eigen weg, ik zal er voor zorgen." Majnum keerde dan om, maar hij had nog geen honderd meter afgelegd of hij keerde terug om te zeggen: "O goede vriend, ik heb nog een paar dingen vergeten die je mijn Layla zou kunnen zeggen." Terwijl hij zijn boodschap voortzette voerde dat hem weer tien mijl verder. De koerier zei: "Om godswil, ga terug. Je hebt zo ver gelopen. Hoe zal ik in staat zijn heel de boodschap die je me gegeven hebt te onthouden? Maar toch zal ik mijn best doen." Majnum ging weer een paar meter terug en herinnerde zich opnieuw iets om de boodschapper te vertellen en liep hem achterna. Op deze manier werd de hele reis volbracht, en hij kwam zelf aan in de plaats waarnaar hij de boodschap stuurde.

De koerier stond versteld over deze oprechte liefde, en zei tot hem: "Je bent al aangekomen in het land waar je Layla leeft. Blijf nu in deze vervallen moskee. Deze ligt buiten de stad; als je met me mee de stad in gaat zullen ze je te pakken nemen voordat je Layla kunt bereiken. Het is het beste voor je nu hier te blijven, nu je zo erg ver gelopen hebt, en ik zal je boodschap aan Layla overbrengen zodra ik haar kan bereiken."

Liefde's bedwelming ziet tijd noch ruimte.

Majnum volgde deze raad en bleef daar, en voelde zich geneigd te rusten, maar de gedachte dat hij in de stad was waar Layla woonde deed hem zich afvragen in welke richten hij zijn benen zou uitstrekken. Hij dacht aan het noorden, zuiden, oosten en westen, en dacht bij zichzelf: "Als Layla aan deze kant zou zijn zou het onbeschaamd van mij zijn om mijn voeten naar haar uit te strekken. Het is daarom het beste om mijn voeten aan een touw naar boven te hangen, want daar zal ze zeker niet zijn."

De Ka'aba van de minnaar is de verblijfplaats van de geliefde.

Hij was dorstig, en kon geen water vinden behalve wat regenwater dat verzameld was in een ongebruikt bassin.

Toen de koerier het huis van Layla's ouders binnenging zag hij Layla en zei haar: "Ik heb veel moeite moeten doen om je te spreken. Jouw minnaar Majnum, die een minnaar is zonder gelijke in de hele wereld, gaf me een boodschap voor jou, en hij ging de hele reis door tot me te spreken en heeft tot deze stad met de kameel meegelopen." Zij zei: "Hemeltjelief! Arme Majnum! Ik ben bezorgd wat er van hem zal worden." Zij vroeg haar oude min: "Wat gebeurt er met iemand die honderd mijl onafgebroken gelopen heeft?" De min zei zonder aarzelen: "Zo iemand moet sterven." Layla zei: "Is er enig redmiddel?" Zij zei: "Hij moet wat regenwater drinken dat een jaar geleden verzameld is en van dat water moet ook een slang drinken, en dan moeten zijn voeten gebonden worden en moet hij in de lucht gehangen worden met zijn hoofd naar beneden gedurende lange tijd; dat zou zijn leven kunnen redden." Layla zei: "Ach, hoe moeilijk is dat te volbrengen!" Maar God, die zelf liefde is, was de gids van Majnum, en daarom overkwam Majnum alles zoals het voor hem het beste was.

Waarlijk, liefde is de genezer van haar eigen wonden.

De volgende morgen hield Layla haar eten apart, en stuurde het in het geheim, door een meid die ze in vertrouwen had genomen, naar Majnum met een boodschap om hem te zeggen dat zij er evenveel naar verlangde hem te zien als hij naar haar, alleen was zij anders geketend; zodra ze de gelegenheid had, zei ze, zou ze direct komen.

De meid ging naar de vervallen moskee, en zag daar twee mensen zitten, één die in zichzelf verzonken leek, onbewust van zijn omgeving, en de ander een dikke, stevige man. Zij dacht dat Layla onmogelijk iemand als deze dromer kon beminnen om wie ze zelf niet zou hebben gegeven. Maar om het zeker te weten vroeg ze wie van hen Majnum was. De geest van Majnum was diep in zijn gedachten verzonken en haar woorden gingen aan hem voorbij, maar deze man, die zonder werk was, was bepaald blij de voedselmand aan haar arm te zien, en zei: "Naar wie zoek je?" Zij zei: "Ik ben gevraagd dit aan Majnum te geven. Ben jij Majnum?" Hij stak grif zijn handen uit om de mand aan te pakken, en zei: "Ik ben degene voor wie je het gebracht hebt", en sprak nog een paar schertsende woorden met haar, en zij was verrukt.

Bij haar terugkomst vroeg Layla: "Heb je het hem gegeven?" Zij zei: "Ja, ik heb het gedaan." Layla stuurde Majnum voortaan iedere dag het grootste deel van haar maaltijden, wat iedere dag door deze man ontvangen werd, die erg blij was dit te hebben terwijl hij niet werkte. Layla vroeg haar meid op een keer: "Je vertelt me nooit wat hij zegt en hoe hij eet." Zij zei: "Hij zegt dat hij je heel veel dank stuurt en hij waardeert het heel erg, en hij is een welbespraakt man. Je hoeft je heel geen zorgen te maken. Hij wordt iedere dag dikker." Layla zei: "Maar mijn Majnum is nooit dik geweest, en heeft nooit een neiging tot dikworden gehad, en hij is te diep in gedachte verzonken om tegen iemand aardige dingen te zeggen. Hij is te bedroefd om te spreken." Layla vermoedde meteen dat het eten aan de verkeerde persoon overhandigd zou zijn. Ze zei: "Is daar nog iemand anders?" De meid zei: "Ja, er is nog iemand die daar zit, maar die schijnt buiten zichzelf te zijn. Hij merkt nooit wie er komt of gaat, noch hoort hij iets van wat er gezegd wordt. Hij kan onmogelijk de man zijn die jij bemint." Layla zei: "Ik denk dat hij het zijn moet. Helaas, dat je al die tijd het eten aan de verkeerde gegeven hebt! Nu, om het zeker te weten, neem vandaag een mes mee op de schotel in plaats van eten en zeg tegen degene aan wie je het voedsel gegeven hebt: 'Voor Layla zijn er een paar druppels van jouw bloed nodig, om haar van een ziekte te genezen.'"

Toen de meid weer naar de moskee ging kwam de man zoals gewoonlijk heel begerig om zijn maaltijd te nemen, en was verbaasd bij het zien van het mes. De meid vertelde hem dat er een paar druppels van zijn bloed nodig waren om Layla te genezen. Hij zei: "Nee, ik ben Majnum beslist niet. Daar is Majnum. Vraag hem er om." De meid ging dom genoeg naar hem toe en zei luid tot hem: "Layla wil een paar druppels van je bloed om te kunnen genezen." Majnum nam het mes grif in handen en zei: "Hoe gelukkig ben ik dat mijn bloed van enig nut voor Layla kan zijn. Dit is niets, zelfs als mijn leven voor haar genezing moest worden opgeofferd zou ik me zo gelukkig voelen het te geven."

Wat de minnaar ook zou doen voor de geliefde, het is nooit teveel.

Hij sneed zijn arm op verschillende plekken open, maar de maandenlange uithongering had geen bloed overgelaten, enkel huid en been. Toen er heel veel plekken opengesneden warem kwam er nauwelijks één druppel bloed uit. Hij zei: "Dit is wat over is. Je mag het nemen."

Liefde betekent pijn, maar alleen de minnaar is boven alle pijn.

Majnum's komst naar de stad werd spoedig bekend, en toen Layla's ouders het wisten dachten zij: "Layla zal zeker buiten zinnen raken als zij Majnum ooit ziet." Daarom besloten ze de stad voor enige tijd te verlaten, denkend dat Majnum terug naar huis zou gaan als hij vond dat Layla er niet was. Voordat ze de plaats verliet stuurde Layla Majnum een boodschap zeggende: "We verlaten de stad voor een tijdje, en ik ben heel ongelukkig dat ik je niet heb kunnen ontmoeten. De enige kans om elkaar te treffen is dat we elkaar onderweg ontmoeten, indien jij vooruit gaat en me in de woestijn opwacht."

Majnum ging heel gelukkig op weg in de woestijn, met veel hoop zijn Layla nog eenmaal te zien. Toen de karavaan aankwam in de woestijn en daar een tijdje halt hield, werd de geest van Layla's ouders wat opgelucht, en ook zagen ze Layla wat gelukkiger door de verandering, naar ze dachten, want ze wisten de ware reden niet.

Layla ging uit lopen in de woestijn met haar meid, en kwam plots Majnum tegen, wiens ogen al heel lang gevestigd waren geweest op de weg waarlangs zij moest komen. Zij kwam en zei: "Majnum, hier ben ik." Er was geen kracht in Majnum's tong meer over om zijn vreugde uit te drukken. Hij hield haar handen vast en drukte ze aan zijn borst, en zei: "Layla, zul je me nooit meer verlaten?" Zij zei: "Majnum, ik kan maar één moment bij je zijn. Als ik langer blijf zullen onze mensen naar mij zoeken en je leven zal niet zeker zijn." Majnum zei: "Ik geef niet om mijn leven. Jij bent mijn leven. O, blijf, verlaat me niet meer." Layla zei: "Majnum, wees redelijk en geloof me. Ik zal zeker terugkomen." Majnum liet haar handen los en zei: "Zeker geloof ik je." Zo verliet Layla Majnum, met een zwaar hart, en Majnum, die zo lang van zijn eigen vlees en bloed geleefd had, kon niet meer overeind staan, maar viel naar achteren tegen de stam van een boom, en daar bleef hij, alleen nog levend van hoop.

Jaren gingen voorbij en dit half-dode lichaam van Majnum was aan alles blootgesteld, koude en hitte en regen, vorst en storm. De handen die de takken vasthielden werden zelf tot takken, zijn lichaam werd deel van de boom. Layla was zo ongelukkig op haar reizen als voorheen, en de ouders verloren de hoop op haar leven. Zij leefde nog slecht in één hoop, dat ze eens haar belofte mocht vervullen die ze bij hun afscheid aan Majnum had gegeven, zeggende: "Ik kom terug." Ze vroeg zich af of hij levend of dood zou zijn, of weggegaan was of dat de beesten van de woestijn hem meegesleurd hadden.

Toen zij terugkeerden hield de karavaan op dezelfde plaats rust, en Layla's hart werd vervuld van vreugde en smart, blijmoedigheid en somberheid, van hoop en vrees. Terwijl ze zocht naar de plaats waar ze Majnum verlaten had kwam ze een houthakker tegen, die haar zei: "O, ga daar niet heen. Er is een spook daar." Layla zei: "Hoe ziet ie eruit?" Hij zei: "Het is een boom en tegelijk een man, en toen ik met mijn bijl op een tak van deze boom insloeg hoorde ik hem met een diepe zucht zeggen: 'O Layla.'"

Dit te horen bewoog Layla onbeschrijflijk. Ze zei dat ze er heenging, en de boom naderende zag ze Majnum die bijna in de boom veranderd was. Vlees en bloed waren al vergaan, en de huid en beenderen die overbleven waren, door het contact met de boom, bijna als zijn takken geworden. Layla riep hem luid: "Majnum!" Hij antwoordde: "Ik ben Layla." Zij zei: "Majnum, kom bij zinnen. Ik ben Layla. Kijk naar me." Majnum zei: "Ben jij Layla? Dan ben ik niet", en hij was dood. Layla, die deze volmaakte liefde zag, kon geen moment langer leven. Gelijk schreeuwde zij de naam van Majnum uit en viel neer en stierf.

De geliefde is alles in allen, de minnaar alleen zijn sluier. De geliefde is al wat leeft, de minnaar een dood iets.



Uit: Love, Human and Divine. Opgenomen in: The Sufi Message of Hazrat Inayat Khan, volume V.
Vertaling: Peter Azim de Bruin & Myra van Leer, 1994.
www.peterdebruin.net